www.GotQuestions.org/Nederlands



Vraag: "Wat is een ongelovige? Hoe staat GotQuestions.org tegenover websites die specifiek gericht zijn tegen Christenen?"

Antwoord:
Het woord ongelovige betekent eenvoudigweg “zonder geloof” of “tegen het geloof”. Een “ongelovige” is iemand die het geloof afwijst. Christenen gebruiken de term doorgaans alleen voor iemand die niet in God gelooft; aanhangers van de Islam gebruiken de term voor iedereen die niet in hun God gelooft. In Amerika heeft het woord een extra lading gekregen door een website, infidels.org (“ongelovigen.org”), die de term “ongelovig” met opzet voor zichzelf gebruikt om zich af te zetten tegen het Christelijke geloof c.q. gericht is tegen het Christelijke geloof. De website is bedoeld voor atheïsten en naturalisten. Hun doel is om op internet een naturalistisch wereldbeeld te verdedigen en promoten. Volgens de bekende (Amerikaanse) Christelijke apologeet J.P. Holding “zitten er wel een paar intelligente mensen bij, maar over het algemeen is die website vooral een toevluchtsoord voor veel sceptische betweters die uitspraken willen kunnen ventileren over zaken waar ze geen verstand van hebben.”

Het doel van het onderstaande artikel is niet om puntsgewijs in te gaan op alle kwesties die op anti-Christelijke websites te berde worden gebracht.

Maar we willen wel graag aandacht schenken aan enkele van de vele foutieve veronderstellingen die op deze websites gedaan worden.

Wat is een ongelovige? – het bestaan van Jezus ontkennen

Onder de beweringen die op internet gedaan worden is de stelling dat Jezus nooit bestaan zou hebben. Die hypothese waart al langer rond in de grijze gebieden van het onderzoek naar het Nieuwe Testament, maar heeft nog nooit op veel steun onder de geleerden kunnen rekenen. Marshall J. Gauvin stelt in zijn artikel “Did Jesus Christ ever live?” (“Heeft Jezus Christus ooit geleefd?”) categorisch dat “wonderen niet gebeuren. Verhalen over wonderen zijn onwaar. Dus kunnen documenten waarin verhalen over wonderen verweven worden met feitelijke informatie, niet vertrouwd worden. Want degenen die het wonder verzonnen hebben, zouden gemakkelijk ook de natuurlijke zaak verzonnen kunnen hebben”. Als je een naturalistisch wereldbeeld wilt verifiëren door te veronderstellen dat wonderen onmogelijk zijn, kun je net zo goed een theïstisch wereldbeeld proberen te bewijzen door het bestaan van God te veronderstellen. Hoe dan ook, met deze redenering komen we niet verder.

Dat Gauvin niet ter zake kundig is en ook totaal niet begrijpt waar het over gaat, blijkt wel uit de volgende paragraaf:

“Ten aanzien van de theorie dat Christus gekruisigd is: hoe moeten we het feit verklaren dat gedurende de eerste acht eeuwen van de ontwikkeling van het Christendom, Christelijke kunstwerken een lam vertoonden dat stierf op het kruis voor de verlossing van de wereld, in plaats van een mens? Noch de schilderwerken in de catacomben noch de monumenten op Christelijke graven toonden een menselijke figuur op het kruis. Overal werd een lam getoond als het Christelijke symbool – een lam dat een kruis droeg, een lam aan de voet van het kruis, een lam op een kruis. Sommige beeltenissen toonden het lam met een menselijk hoofd, schouders en armen, en met een kruis in de handen – het Lam van God tijdens een soort overgang naar een menselijke vorm – de mythe van de kruisiging die realiteit wordt. Tegen het einde van de achtste eeuw beval paus Hadrianus 1, ter bevestiging van het decreet van de zesde Synode van Constantinopel, dat vanaf dat moment een menselijke gedaante de plaats van het lam op het kruis moest innemen. Het Christendom heeft er 800 jaar over gedaan om het symbool van de lijdende Verlosser te ontwikkelen. Achthonderd jaar lang was de Christus op het kruis een lam. Maar als Christus werkelijk gekruisigd is, waarom werd Zijn plaats dan zo lang ingenomen door een lam? Waarom zouden wij, met het oog op de geschiedenis en redelijkheid, en vanwege een lam op het kruis, geloven in de Kruisiging?”

Geen enkele Christen die zelfs maar een oppervlakkige kennis van de Bijbel heeft, zal op zulke redeneringen ingaan. Gauvin rept niet eens over het Christelijke symbool van het Paaslam, en dat zou hij toch op zijn minst even moeten noemen.

Laten we ons richten op drie punten die door de “internet-ongelovigen” te berde gebracht worden. Deze zijn: het gebrek aan seculiere referenties, de vergelijking van de legitieme evangeliën met gnostische bronnen, en de vermeende gelijkenissen met heidense gebruiken.

Ten eerste de verwijzing naar Jezus door Josephus. Gauvin schrijft:

“In de laatste jaren van de eerste eeuw schreef Josephus, de vermaarde Joodse geschiedschrijver, zijn beroemde werk over "Joodse Oudheden". In dit werk maakte de historicus geen melding van Christus, en tot 200 jaar na de dood van Josephus verscheen de naam van Christus niet in zijn geschiedenis. Er bestonden in die tijd nog geen drukpersen. Boeken werden vermenigvuldigd door ze over te schrijven. Het was derhalve gemakkelijk om dingen toe te voegen aan wat de auteur geschreven had, of dingen te veranderen. De kerk vond dat Josephus Christus moest erkennen, en de dode schrijver moest hieraan tegemoet komen. In de vierde eeuw verscheen een exemplaar van “Joodse Oudheden” waarin deze tekst stond: “Het was rond die tijd dat Jezus, een wijze mens, als het tenminste wettig is om Hem een mens te noemen, want Hij verrichtte uitzonderlijke werken; een leraar van diegenen die graag de waarheid ontvingen. Hij vond gehoor bij zowel veel Joden als veel heidenen. Hij was de Christus, en toen Pilatus, op aangeven van leiders van ons volk, Hem tot het kruis had veroordeeld, hebben degenen die Hem ten eerste liefhadden, Hem niet verloochend, want Hij verscheen weer levend aan hen op de derde dag, zoals de goddelijke profeten deze en tienduizend andere wonderbaarlijke dingen over Hem voorzegd hadden; en het volk van de Christenen, zo genoemd naar Hem, is tot op de dag van vandaag niet verdwenen.”

Het is waar dat weinigen zullen betwijfelen dat dit deel van de “Joodse Oudheden” informatie bevat die door latere schrijvers is toegevoegd (slechts een zeer klein groepje geleerden beschouwt de gehele tekst als authentiek) maar de “internet-ongelovigen” denken blijkbaar dat er helemaal niets van waar is.

Maar als je de dingen weglaat die duidelijk achteraf toegevoegd zijn, met welke redenen zou je de tekst dan wel deels als waarheid kunnen accepteren? Wellicht de belangrijkste factor die voor de meeste geleerden reden is om de gedeeltelijke echtheid van de tekst te aanvaarden, is dat een aanzienlijk deel van de tekst geschreven is in de typische taal en stijl van Josephus. Bovendien: als je de duidelijke interpolaties weghaalt, blijft er een kerntekst over die samenhangend is en goed loopt.

Een aanzienlijk deel van deze verwijzing naar Jezus wordt door de meeste geleerden gezien als karakteristiek voor Josephus, en slechts een paar zinnen zijn duidelijk van Christelijke hand. Bovendien komen veel van de zinnen van Josephus niet voor in vroegchristelijke literatuur, terwijl er wel zinnen en bewoordingen in staan die Christenen naar alle waarschijnlijkheid niet zouden hebben gebruikt. Ook is er een zin waarvan elke Christelijke schrijver geweten zou hebben dat die niet klopte (“Hij kreeg volgelingen onder zowel veel Joden als velen van heidense komaf”).

Het is interessant dat Gauvin nalaat om de andere verwijzing naar Jezus in de geschriften van Josephus te vermelden – en daarvan accepteren bijna alle geleerden vrijwel volledig de authenticiteit:

“Maar de jongere Ananus [ben Ananus] die, zoals we al zeiden, het hoge priesterschap ontving, was niet voor een kleintje vervaard en een uitzonderlijke durfal; hij volgde de partij der Sadduceeën die van alle Joden het scherpst oordelen, zoals we al hebben laten zien. Omdat Ananus dus van dien aard was, dacht hij dat hij nu een goede gelegenheid had, omdat Festus nu dood was, en Albinus nog steeds onderweg was; dus hij bracht een raad van rechters bij elkaar, en leidde de broer van Jezus de zogenaamde Christus bij hen voor, wiens naam Jakobus was, tezamen met enkele anderen, en nadat hij hen ervan beschuldigd had wetsovertreders te zijn, liet hij hen stenigen.”

Het merendeel van de geleerden beschouwt deze tekst als authentiek, vanwege onder meer de volgende redenen:

1. Er bestaat geen tekstueel bewijs tegen deze tekst. De tekst staat in elk afzonderlijk manuscript van de “Joodse Oudheid”. Dat geldt trouwens ook voor de daarvóór genoemde passage.

2. Er worden specifieke niet-Christelijke bewoordingen gebruikt. Dat Jakobus “de broer van Jezus” wordt genoemd, staat haaks op de Christelijke gewoonte om hem de “broer van de Heer” te noemen. De tekst past daarom niet bij het Nieuwe Testament maar ook niet bij het woordkeuze van de eerste Christenen.

3. De nadruk in de tekst ligt niet op Jezus en ook niet op Jakobus, maar op de hogepriester Ananus. Er zijn geen loftuitingen voor Jezus of Jakobus.

4. Noch deze tekst noch de langere tekst legt een link tussen Jezus en Johannes de Doper, hetgeen je wel had mogen verwachten van een Christelijke toevoeging.

Gauvin betoogt verder:

“In de “Annalen” van Tacitus, de Romeinse geschiedschrijver, staat nog een korte tekst die naar “Christus” verwijst als zijnde de Oprichter van een groepering die de Christenen genoemd wordt – een verzameling mensen die “verafschuwd werden vanwege hun wandaden”. Deze woorden komen voor in wat Tacitus schrijft over het platbranden van Rome. Het bewijs voor deze tekst is niet veel sterker dan dat voor de tekst in Josephus. Geen enkele schrijver vóór de vijftiende eeuw heeft de tekst geciteerd, en toen er eindelijk uit geciteerd werd, was er slechts één exemplaar van de “Annalen” in de hele wereld; en dat exemplaar werd verondersteld te dateren uit de achtste eeuw – zeshonderd jaar na de dood van Tacitus. De “Annalen” werden gepubliceerd tussen 115 en 117 na Christus, bijna een eeuw na de tijd van Jezus – dus de tekst, zelfs als hij authentiek was, zou niets bewijzen over Jezus.”

Hier slaat Gauvin de plank mis. Het bestaan van Jezus stond in de eerste eeuw helemaal niet ter discussie in Israël, en de negatieve verwijzingen naar Jezus door Tacitus en anderen verschaffen juist krachtig bewijs dat Jezus minimaal bekend was als een reële, prominente figuur in de eerste eeuw. Waarom ontkenden deze negatieve schrijvers Zijn bestaan niet? Waar hadden ze hun informatie vandaan? Bovendien was nauwkeurig onderzoek doen juist een van Tacitus’ meest bekende eigenschappen. Zijn betrouwbaarheid als geschiedschrijver druist in tegen de gedachte dat hij klakkeloos informatie zou ontlenen aan een of andere bron. En dat Tacitus zijn informatie verkreeg van Christenen kunnen we verwerpen, vanwege de negatieve toon van de verwijzing.

Zou Tacitus genegen zijn geweest om zomaar iets over te nemen wat hem verteld was door mensen waar hij een hekel aan had? Tenslotte blijkt vrij duidelijk uit de kleinerende manier waarop hij schreef over de geschiedenis en het geloof van de Joden, die hij net zo zeer verachtte als de Christenen, dat Tacitus niet naar Joden of zelfs “informanten over Joodse zaken” zou zijn gestapt om naar hun zienswijze te vragen.

Gauvin rept niet over de andere vroeg-seculiere verwijzingen naar Jezus; ook niet over wat er te vinden is in de Talmoed en in de geschriften van Lucius, Plinius, Seutonius, Tacitus, en Thallus. Maar zelfs als we zouden moeten veronderstellen dat er geen seculiere verwijzingen naar Jezus zouden zijn uit de eerste of vroege tweede eeuw, dan zouden we toch nog steeds een zeer sterk argument hebben voor het bestaan van Jezus. Waarom? Omdat er een aantal problemen zou zijn ontstaan als de volgelingen van Jezus zouden hebben besloten om een mythische Jezus te verzinnen en uitspraken aan Hem toe te dichten in een poging om Hem af te schilderen als Iemand die Messiaans gezag beweerde te hebben. Ten eerste zouden ze dit dan helemaal op de verkeerde manier hebben gedaan. Als hun doel was om een nieuwe geloofsrichting op te starten, dan hadden ze die beter kunnen laten aansluiten op de verwachtingen van de mensen die ze wilden bereiken met die nieuwe geloofsrichting. Het Joodse beeld van een Messias was dat van een grootse militaire leider, die een opstand tegen de Romeinse onderdrukkers zou leiden. Ten tweede zijn de moderne geleerden het er unaniem over eens dat de leerlingen oprecht geloofden in wat ze verkondigden. Ze waren o.a. bereid om er een onmenselijke dood voor te sterven - zonder dat ze verwierpen wat ze gepredikt hadden. Ten derde hadden ze niet veel ruimte om onwaarheden te verzinnen, gezien het feit dat de vroegste Christelijke verkondiging na de opstanding plaatsvond in Jeruzalem (van waaruit de openbare verkondiging van Jezus had plaatsgevonden). Als Jezus’ bestaan een leugen was geweest, hadden ze ongetwijfeld in Rome of elders gepredikt, zo ver mogelijk bij de ooggetuigen vandaan.

Bovendien moeten we niet vergeten hoe de leerlingen er voor stonden vlak na de kruisiging. Hun leider was dood. En traditioneel gezien hechtten de Joden geen geloof aan een stervende Messias, en al helemaal niet aan een opstanding. Feitelijk sloten orthodoxe Joodse geloofsinzichten over het leven na de dood volkomen uit dat iemand lichamelijk uit de dood zou kunnen opstaan tot glorie en onsterfelijkheid vóór de algemene opstanding aan het einde van de wereld. De Rabbijnse uitleg van de profetieën ten aanzien van de opstanding van de Messias was dat Hij aan het einde der tijden, tegelijkertijd met alle andere overleden heiligen, uit de doden zou opstaan. Daarom is het van belang dat de leerlingen niet noodzakelijkerwijs een lichamelijke opstanding nodig hadden voor hun verhaal, want die druiste eigenlijk juist tegen de cultuur in, gezien de overheersende Joodse mentaliteit. Dat is misschien ook waarom bij de ontdekking van het lege graf, zoals Johannes getuigt in zijn beschrijving van deze gebeurtenissen (Johannes 20:9) “zij uit de Schrift nog niet begrepen [hadden] dat Hij uit de dood moest opstaan”. Als de leerlingen een ideale onwaarheid hadden willen bedenken, hadden ze ongetwijfeld volstaan met een geestelijke opstanding, want een fysieke en lichamelijke opstanding had hen ongenadig duur kunnen komen te staan als er nog ergens een dood lichaam had blijken te zijn. In plaats daarvan spraken ze over de opstanding van het daadwerkelijke fysieke lichaam en daarmee zouden ze, als dat onwaar was geweest, een enorm risico hebben genomen, want stel dat er ooit een lijk ontdekt zou zijn. Maar zij geloofden in een daadwerkelijke en letterlijke opstanding omdat ze daar zelf getuige van waren geweest. Terwijl de religieuze leiders van die tijd niets liever wilden dan het Christendom de kop indrukken.

Een laatste reden waarom het onwaarschijnlijk is dat de volgelingen van Jezus zelf een mythische Jezus zouden hebben bedacht, betreft Zijn dood door kruisiging. Volgens de Joodse wet was elke mens die aan het kruishout hing, vervloekt. Dus zou de executie van Jezus, waarbij Hij aan het hout gehangen werd, Hem als een letterlijk door God vervloekte mens laten zien (Deuteronomium 21:23). De kruisiging was zonder twijfel een groot obstakel voor het denken binnen de vroege kerk, want deze kruisiging had feitelijk laten zien dat de farizeeën en de Joodse raad het bij het rechte eind hadden gehad, en dat de leerlingen hun huis en haard verlaten hadden om een ketter te volgen, een Man die letterlijk vervloekt was door God.

Wat is een ongelovige? – Misleidende argumenteringen

We citeren wederom een uitspraak van dhr. Gauvin:

“In de eerste eeuwen waren er vele evangeliën in omloop, en veel daarvan waren vervalsingen. Daaronder waren het ‘Evangelie van Paulus’, het ‘Evangelie van Bartelomeüs’, het ‘Evangelie van Judas Iskariot’, het ‘Evangelie van de Egyptenaren’, het ‘Evangelie of de Memoires van Petrus’, de ‘Orakelen of Uitspraken van Christus’ en legio andere vrome schrijfsels, waarvan een selectie nog steeds te lezen valt in het “Apocriefe Nieuwe Testament’. Onbekende mannen schreven Evangeliën en dichtten die toe aan prominente Christenen om hen zo een schijn van belangrijkheid te geven. Werken werden vervalst met de namen van de apostelen en zelfs in de Naam van Christus. De grootste Christelijke leraren onderwezen dat het een deugd was om te bedriegen en liegen ten gunste van de glorie van het geloof. Dean Milman, de Christelijke historicus naar wie vaak verwezen wordt, zegt: “Vrome fraude werd toegegeven en was openlijk”. De geestelijke Dr. Giles schrijft: “Er is geen twijfel over dat grote aantallen boeken in die tijd geschreven werden met geen enkel ander doel dan te misleiden”. Professor Robertson Smith zegt: "Er werd een enorme hoeveelheid valse geschriften gecreëerd die moest aansluiten op wat de kerk vond". De vroege kerk werd overspoeld met onechte religieuze geschriften. Uit deze literatuurmassa van werden onze Evangeliën geselecteerd door priesters en het geïnspireerde Woord van God genoemd. Waren deze Evangeliën ook vervalst? Er is geen zekerheid dat ze dat niet waren. Maar mag ik deze vraag stellen: als Christus een historische figuur was, waarom was het dan nodig om documenten te vervalsen om Zijn bestaan te bewijzen? Heeft iemand ooit bedacht om documenten te vervalsen om het bestaan te bewijzen van iemand van wie we zeker weten dat hij bestaan heeft? De vroegchristelijke vervalsingen zijn een enorm getuigenis van de zwakte van de Christelijke zaak.”

Gelet op het feit dat de Gnostici hun “evangeliën” toedichtten aan prominente sleutelfiguren uit de eerste eeuw van de kerk, zoals Petrus, Thomas en Maria Magdalena, zou je denken dat de vroege kerk er belang bij had om haar documenten trouwhartig aan de juiste mensen toe te dichten.

Dus waarom zouden ze de Evangeliën dan toeschrijven aan achtergrondfiguren zoals Markus en Lukas? Tenslotte bevestigde ook de vroege kerk al ruimhartig dat Markus veel van zijn informatie van Petrus verkregen had, dus waarom zou men dit Evangelie dan vanwege de geloofwaardigheid niet aan Petrus hebben toegeschreven? In het artikel van Gauvin wordt daar niets over gezegd. Bovendien werden de Gnostische evangeliën NIET geschreven om het bestaan van Jezus te bewijzen. De “internetongelovigen” geven geen enkele blijk van kennis of begrip van de achtergronden van het Gnosticisme, of van de doelstellingen die er destijds waren om deze documenten te verspreiden. Binnen de vroege kerk werd het auteurschap van de vier Bijbelse Evangeliën niet eens concreet in twijfel getrokken. Dus voor een ieder die zelfs maar vaagweg bekend is met de geschiedenis van de vroege kerk, overtuigt de argumentering van Gauvin niet bepaald.

Wat is een ongelovige? – Beweringen over zaken die zouden zijn overgenomen uit heidense religies

Eén bewering die regelmatig de kop opsteekt op het internet is de beschuldiging dat het Christendom een afgeleide zou zijn van diverse heidense godsdiensten en mythologieën. Het merendeel van de geleerden heeft deze bewering al lang van de hand gewezen.

Het is volslagen zinloos om te veronderstellen dat oprechte, monotheïstische Joden die in alle opzichten leefden zoals in hun tijd en cultuur gebruikelijk was, elementen aan heidense “mysteriereligies” zouden hebben ontleend – en vervolgens hun dood tegemoet zouden zijn gegaan door iets te blijven verkondigen waarvan zij dan geweten zouden hebben dat het een absolute onwaarheid was.

Toch schrijft James Still in zijn boek “The Virgin Birth and Childhood Mysteries of Christ” (“De Maagdelijke Geboorte en Mysteries uit de Kindertijd van Christus”):

"Na verloop van tijd werd duidelijk dat het Koninkrijk van God vertraging opgelopen had. Onder de Hellenistische Joden en de Griekse heidenen die overwogen om zich te bekeren tot het Christendom, leverde deze vertraging meer vragen dan antwoorden op. Bovendien stonden de Griekse heidenen (de groep waar veel aanhangers van het Christendom vandaan kwamen en deze uiteindelijk mee zou opbloeien) van nature sceptisch tegenover nieuwe verlossers en de hemelse beloningen die zij wellicht beloofden. Deze Grieken hadden het voor het uitkiezen met de tientallen mysterieuze sektes en goden die overal vandaan leken te komen, en allemaal rijkdom en eeuwige zegen beloofden in een hemels leven na de dood. Jezus had deze Grieken weinig te bieden. Men wist niet beter of Hij was een sterfelijke Joodse Messias, Die alleen tot de kinderen van Abraham sprak; hen zei dat ze de Weg van de Heer moesten voorbereiden, en Die een nieuw Jeruzalem zou bouwen voor Zijn uitverkoren volk. De Jezus uit het evangelie van Markus zoals Zijn volgelingen Hem kenden in het midden tot het einde van de eerste eeuw (dus vóór de evangeliën van Matteüs, Lukas en Johannes) kon Zich in geen van de eigenschappen verheugen waar moreel-verlossende godenfiguren als Dionysus of Herakles in die tijd om vereerd werden. De naderhand aan Jezus toegeschreven maagdelijke geboorte was noodzakelijk om Jezus aanvaardbaar te maken voor de heidenen van de Hellenistische wereld."

Maar geen van de bekende geboorteverhalen over Dionysus suggereert een maagdelijke geboorte. Volgens de ene legende is Dionysus de zoon van Zeus en Persephone. Hera wordt buitenzinnig jaloers en probeert het kind te vernietigen door de Titanen te sturen om hem te vermoorden. Zeus snelt toe om het kind te redden, maar is te laat. De Titanen hebben het lichaam al bijna helemaal opgegeten, op het hart van Dionysus na. Zeus neemt vervolgens dat hart en plaatst het in de baarmoeder van Semele. In de tweede legende bezwangert Zeus een sterfelijke vrouw, Semele, waarover Hera zeer jaloers wordt. Hera overtuigt Semele ervan om aan Zeus te vragen om zijn glorie aan haar te onthullen, maar omdat geen enkele sterveling de goden kan zien en dat overleeft, sterft Semele onmiddellijk. Zeus neemt vervolgens de foetus (Dionysus was nog niet geboren) en plaatst die in zijn eigen dij tot aan de geboorte. Zoals blijkt is hier dus geen sprake van een maagdelijke geboorte, maar is dit het verhaal over hoe Dionysus een herboren goddelijkheid zou zijn, omdat hij twee keer in de baarmoeder geboren is.

Richard Carrier stelt in een andere publicatie dat “Horus van Griekenland omschreven wordt als iemand die eerst duizend jaar heerst, dan sterft, dan begraven is gedurende drie dagen en aan het eind daarvan triomfeert over Typhon, het kwaad, waarna hij voor eeuwig tot leven komt”. Maar Carrier zit fout. Het enige verband dat we kunnen leggen met een opstanding van Horus is als we de uiteindelijke samenwording van Horus en Osiris zouden overwegen. Maar zo’n theorie is vol tegenstrijdigheden, hetgeen de Egyptenaren kennelijk ook al opgevallen was omdat zij later hun geloof aanpasten om de tegenstrijdigheden recht te zetten. In het Egyptische verhaal wordt Osiris ofwel van zijn ledematen ontdaan door Seth tijdens een strijd, of wordt hij in een kist opgesloten en verdronken in de Nijl. Isis puzzelt vervolgens het lichaam van Osiris weer bij elkaar en doet hem uit de dood opstaan, zodat hij een erfgenaam kan verwekken die de dood van Osiris kan wreken (hoewel Osiris technisch gesproken nooit daadwerkelijk opstaat uit de dood, omdat het hem verboden wordt om terug te keren naar het land van de levenden).

De Amerikaanse website voor ongelovigen zit vol met dit soort halfbakken informatie over heidense goden en de veelvoorkomende beschuldiging dat de Christenen aspecten daarvan “geleend” zouden hebben. Maar zo’n bewering is nooit bewezen of zelfs maar ondersteund door enig bewijs.

Wat is een ongelovige? – Conclusie

De Amerikaanse website die aanleiding gaf tot dit artikel is niets meer dan een nieuwe verpakking van aloude samenzweringstheorieën, gecombineerd met schaamteloze onjuiste informatie en overdrijvingen, die bijna allemaal al naar het rijk der fabelen zijn verwezen door de meerderheid van de geleerden. Toch blijft de website een aanzienlijke belangstelling genieten op het internet.

In de geschiedenis is er maar weinig dat echt zeker is, maar er is ook een mate van scepsis die het werk van een geschiedkundige onmogelijk maakt. Bovendien, de veronderstelling dat de vroege kerk details ontleende aan heidense religies uit de oudheid en dat Jezus nooit echt bestaan heeft, vereist een selectieve scepsis over de vraag welke bronnen betrouwbaar zijn, en hoe andere bronnen op de juiste wijze geïnterpreteerd moeten worden. Uiteindelijk is het zo dat als de ongelovigen gelijk hebben met hun bewering dat Jezus nooit geleefd heeft, het Christendom een nog veel ongelooflijker fenomeen is dan wanneer Hij wel geleefd heeft.

Zoals de Psalmschrijver correct opmerkt: “Dwazen denken: Er is geen God” (Psalm 14:1).

© Copyright Got Questions Ministries