www.GotQuestions.org/Nederlands



Vraag: "Wat was het doel van de Bijbelse genadegaven?"

Antwoord:
Wanneer we het hebben over de Bijbelse genadegaven, doelen we op wonderen zoals het spreken in tongen, het ontvangen van visioenen, genezingen, het opwekken van de doden en profeteren. Onder gelovigen bestaat er geen twijfel over dat die zaken echt bestaan hebben, want de Bijbel beschrijft ze duidelijk. Maar gelovigen verschillen wel van mening over wat het doel van de genadegaven is, en over de vraag of we ze vandaag de dag nog zouden moeten ervaren. Sommigen zeggen dat deze gaven een teken van iemands verlossing zijn, terwijl anderen zeggen dat ze een teken van de doop met de Heilige Geest zijn. Weer anderen zeggen dat het doel ervan is om de boodschap van het Evangelie te bekrachtigen. Hoe kunnen we weten wat de waarheid is? We moeten in de Schrift zoeken om Gods uitspraken te vinden over het doel van deze zaken.

Een van de vroegste verwijzingen in de Bijbel naar genadegaven staat in Exodus 4, wanneer Mozes door God geïnstrueerd wordt over de op handen zijnde bevrijding uit Egypte. Mozes was bezorgd dat het volk niet zou geloven dat God hem gezonden had, dus gaf God hem de tekenen van de staf die een slang werd, en zijn hand die melaats en wit werd. God zei van deze tekenen: “Hierdoor zullen ze geloven dat de HEER, de God van hun voorouders, de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob, aan jou verschenen is” (vers 5). Als de mensen het dan nog steeds niet zouden geloven, moest Mozes van God water uit de Nijl scheppen en op de grond uitgieten, waar het in bloed zou veranderen (vers 9). Het doel voor de kinderen van Israël was dat zij Gods boodschapper zouden geloven.

God gaf Mozes ook wonderbare tekenen om aan de farao te laten zien, zodat hij het volk zou laten gaan. In Exodus 7:3-5 zei God tegen Mozes dat Hij veel tekenen en wonderen in Egypte zou verrichten zodat “de Egyptenaren zullen beseffen dat ik de HEER ben, als ik mij tegen hen keer en de Israëlieten bij hen weg leid.” God wilde dat het Egyptische volk zou weten dat Hij Degene was die werkte om de Israëlieten te bevrijden. In Exodus 11:4-5 zei Mozes tegen de farao dat de laatste plaag (het doden van de eerstgeborenen) bedoeld was om te laten zien dat God onderscheid maakte tussen de Egyptenaren en de Israëlieten. De tekenen en wonderen bevestigden Gods boodschap aan de farao en de Egyptenaren, zodat ze zouden weten dat Mozes gezonden was door God.

Toen Elia de valse profeten aansprak op de berg Karmel (1 Koningen 18), bad hij tot God om op wonderbaarlijke wijze vuur uit de hemel te sturen zodat de mensen zouden weten dat “u in Israël God bent, en dat ik u dien en dit alles in uw opdracht gedaan heb… Dan zal dit volk beseffen dat u, HEER, God bent” (vers 36-37). De wonderen die hij en de andere profeten verrichtten waren een bevestiging dat God de profeten had gezonden en dat God in Israël aan het werk was.

Joël ontving een boodschap van Gods oordeel over Israël, en in die boodschap was een profetie van genade en hoop besloten. Toen het oordeel kwam zoals voorzegd, en het volk reageerde met berouw, zei God dat Hij dan het oordeel zou wegnemen en Zijn zegen zou herstellen: “Dan zullen jullie inzien dat ik in Israëls midden ben, dat alleen ik, de HEER, jullie God ben; nooit zal mijn volk weer te schande gemaakt worden” (Joël 2:27). Onmiddellijk na die uitspraak sprak God over de uitstorting van Zijn Geest over het volk, zodat zij zouden profeteren, visioenen zouden zien en wonderen zouden zien gebeuren. Toen de leerlingen begonnen in tongen te spreken op de Pinksterdag (Handelingen 2:1-21), verklaarde Petrus: “Wat hier nu gebeurt, is aangekondigd door de profeet Joël”. Wat was het doel? Dat de mensen zouden weten dat de boodschap van Petrus en de anderen werkelijk Gods boodschap was.

De bediening van Jezus ging vergezeld van diverse tekenen en wonderen. Wat was het doel van Zijn wonderen? In Johannes 10:37-38 reageerde Jezus op de Joden die Hem wilden stenigen voor godslastering, en Hij zei: “Indien Ik de werken Mijns Vaders niet doe, gelooft Mij niet, doch indien Ik ze doe en gij Mij toch niet gelooft, gelooft dan de werken, opdat gij weten en erkennen moogt, dat de Vader in Mij is en Ik in de Vader”. Net als in het Oude Testament was het doel van de wonderen van Jezus om Gods hand op Zijn Boodschapper te bevestigen.

Toen de Farizeeën Jezus vroegen om een teken, zei Jezus: “Dit is een verdorven en trouweloze generatie. Ze verlangt een teken, maar zal geen ander teken krijgen dan dat van de profeet Jona. Want zoals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van een grote vis zat, zo zal de Mensenzoon drie dagen en drie nachten in het binnenste van de aarde verblijven. Op de dag van het oordeel zullen de Ninevieten samen met deze generatie opstaan en haar veroordelen; want zij hadden zich bekeerd na de prediking van Jona, en hier ziet u iemand die meer is dan Jona!” (Matteüs 12:39-41). Jezus was er heel duidelijk over dat het doel van een teken was dat mensen Gods boodschap zouden erkennen en dienovereenkomstig zouden handelen. Op dezelfde manier zei Hij in Johannes 4:48 tegen de hoveling: “Als jullie geen tekenen en wonderen zien, geloven jullie niet!” De tekenen hielpen degenen die het moeilijk vonden om te geloven, maar het ging uiteindelijk om de boodschap van de verlossing in Christus.

Deze reddende boodschap werd uiteengezet door Paulus in 1 Korintiërs 1:21-23: “Hij [God] heeft besloten hen die geloven te redden door de dwaasheid van onze verkondiging. De Joden vragen om wonderen en de Grieken zoeken wijsheid, maar wij verkondigen een gekruisigde Christus, voor Joden aanstootgevend en voor heidenen dwaas.” Tekenen hebben hun doel, maar ze zijn een middel om een groter doel te bereiken – de verlossing van zielen middels de prediking van het Evangelie. In 1 Korintiërs 14:22 zegt Paulus duidelijk: “Klanktaal is dus een teken dat niet bestemd is voor gelovigen maar voor ongelovigen.” God gebruikte wonderbaarlijke tekenen zoals tongentaal om ongelovigen te overtuigen dat de boodschap van Christus waar was, maar zoals de rest van de tekst laat zien, was de heldere overbrenging van de evangelieboodschap belangrijker.

Iets wat vaak over het hoofd wordt gezien in discussies over tekenen en wonderen is het tijdstip en de plaatsing ervan in de Schrift. In tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, zagen mensen in Bijbelse tijden niet voortdurend wonderen. De wonderen uit de Bijbel concentreren zich over het algemeen rond bijzondere gebeurtenissen in Gods omgang met de mensheid. Israëls bevrijding uit Egypte en binnengang in het Beloofde Land werden begeleid door vele wonderen, maar daarna werd het snel minder met de wonderen. In de latere jaren van het koninkrijk, toen God op het punt stond om de mensen te verbannen, stond Hij sommigen van Zijn profeten toe om wonderen te doen. Toen Jezus onder ons kwam wonen verrichtte Hij wonderen, en in de begintijd van de bediening van de apostelen verrichtten zij wonderen, maar daarbuiten zien we vrij weinig wonderen of tekenen in de Bijbel. Het overgrote deel van de mensen in de Bijbelse tijden zag nooit tekenen en wonderen met eigen ogen. Zij moesten leven in vertrouwen op wat God reeds aan hen had geopenbaard.

In de vroege kerk concentreerden de tekenen en wonderen zich hoofdzakelijk rond de eerste presentatie van het Evangelie onder verschillende groepen mensen. We lezen dat er op de Pinksterdag “vrome Joden, die afkomstig waren uit ieder volk op aarde” verzameld waren in Jeruzalem (Handelingen 2:5). Het teken van de tongen werd voor de eerste keer gegeven aan deze Joden, die opgegroeid waren in andere landen en dus vreemde talen spraken (verzen 6-11). Zij erkenden dat zij in hun eigen taal hoorden over Gods grote daden, en Petrus vertelde hen dat de enige toepasselijke reactie was om zich af te keren van zonde (vers 38). Toen het Evangelie voor het eerst verkondigd werd onder de Samaritanen, verrichtte Filippus tekenen en wonderen (Handelingen 8:13).

Toen Petrus naar Cornelius, een heiden, gezonden werd, gaf God opnieuw een wonderbaarlijk teken om Zijn werk te bevestigen. “De Joodse gelovigen die met Petrus waren meegekomen, zagen vol verbazing dat ook heidenen het geschenk van de heilige Geest ontvingen, want ze hoorden hen in klanktaal spreken en God prijzen” (Handelingen 10:45-46). Toen Petrus ondervraagd werd door de andere apostelen, voerde hij dit aan als bewijs van Gods sturing, en de anderen “loofden God met de woorden: ‘Dan geeft God dus ook de heidenen de kans om tot inkeer te komen en het nieuwe leven te ontvangen’” (Handelingen 11:18).

Altijd waren de genadegaven een bevestiging van Gods boodschap en boodschapper, zodat de mensen zouden horen en geloven. Als de boodschap eenmaal bevestigd was, verdwenen de tekenen. Wij hoeven doorgaans die tekenen niet herhaald te zien worden in onze levens, maar we moeten wel dezelfde evangelieboodschap ontvangen.

© Copyright Got Questions Ministries